Totalt antal verbformer: 52
Imperativ och particip |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | afzichtend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | afgezicht |
Typ | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | zicht af | zicht af | zicht af | zichten af | zichten af | zichten af |
Imperfect | zichtte af | zichtte af | zichtte af | zichtten af | zichtten af | zichtten af |
Toekomende tijd I | zal afzichten | zult afzichten | zal afzichten | zullen afzichten | zullen afzichten | zullen afzichten |
Conditionalis I | zou afzichten | zou afzichten | zou afzichten | zouden afzichten | zouden afzichten | zouden afzichten |
Perfectum | heb afgezicht | hebt afgezicht | heeft afgezicht | hebben afgezicht | hebben afgezicht | hebben afgezicht |
Voltooid verleden tijd | had afgezicht | had afgezicht | had afgezicht | hadden afgezicht | hadden afgezicht | hadden afgezicht |
Toekomende tijd II | zal afgezicht hebben | zult afgezicht hebben | zal afgezicht hebben | zullen afgezicht hebben | zullen afgezicht hebben | zullen afgezicht hebben |
Conditionalis II | zou hebben afgezicht | zou hebben afgezicht | zou hebben afgezicht | zouden hebben afgezicht | zouden hebben afgezicht | zouden hebben afgezicht |
Imperatief | - | zicht af | - | - | zicht af | - |
Verb som liknar afzichten
Böjda verb före och efter afzichten
Fler åtgärder för afzichten